Ik keek naar de muren achter haar. Echte stenen, waarschijnlijk daar al een paar honderd jaar. Cement der jaren die de boel bijeenhield, en hopen drank. Dat het vroeger wellicht ook een herberg was geweest, en hoe mannen hier na het harde zwoegen in de haven misschien wel met een pint hun dorst lesten. Of misschien zaten hier wel matrozen te wachten op een volgende job.
Ik volgde de lijnen van de voegen, naar buiten toe, en bedacht hoe mooie torens de stad hun pittoreske uitzicht gaven. Mijn stad, mijn mooie stad.
Haar stem bracht me weer binnen, in de warme roes van onsamenhangende verhalen. We glimlachten om nietsklinkende maar allesomvattende zinnen, we raakten elkaars verleden.
Ik kroop weer in het kader van mijn zelfgekozen frame. Mijn uitsnit bepaald door wat ik zag, scherpstelling op de achtergrond, en later op de voorgrond, op lege glazen, en een assenbak. Alles in diafragma 1.8
Een hand met een ring.
Welk verleden, vroeg ik me af. Welk verhaal?
Dat ik graag verhalen wou vertellen, vanuit foto’s vertelde ik haar, waar ik elk detail zou vertellen, vertalen.
In mijn gedachten tekende ik een frame rondom haar, de glazen, de assenbak, de muur en een hand met een ring.
Ze begreep me niet helemaal.
Dat ik kaders zou trekken en daarin zou verdwalen in wat er achter ligt verborgen.
‘Ooit zal je het begrijpen.’
Ze glimlachte.
Ik glimlachte terug.