Ik kan niet niet van je houden.
Je niet niet kussen
Niet niet verlangen
Ik kan dat alles
niet
in woorden brengen.
Ik kan niet niet van je houden.
Je niet niet kussen
Niet niet verlangen
Ik kan dat alles
niet
in woorden brengen.
ze walste in mijn wereld
op de deunen van harde electro
en later over mij.
ze walste doorheen de kamer
al mijn ideeen plat.
en nam mijn hand en danste me
doorheen de wereld
die er plots anders uitzag.
tussen al dat dansen in
raakte ze mijn hart.
Ik keek naar de muren achter haar. Echte stenen, waarschijnlijk daar al een paar honderd jaar. Cement der jaren die de boel bijeenhield, en hopen drank. Dat het vroeger wellicht ook een herberg was geweest, en hoe mannen hier na het harde zwoegen in de haven misschien wel met een pint hun dorst lesten. Of misschien zaten hier wel matrozen te wachten op een volgende job.
Ik volgde de lijnen van de voegen, naar buiten toe, en bedacht hoe mooie torens de stad hun pittoreske uitzicht gaven. Mijn stad, mijn mooie stad.
Haar stem bracht me weer binnen, in de warme roes van onsamenhangende verhalen. We glimlachten om nietsklinkende maar allesomvattende zinnen, we raakten elkaars verleden.
Ik kroop weer in het kader van mijn zelfgekozen frame. Mijn uitsnit bepaald door wat ik zag, scherpstelling op de achtergrond, en later op de voorgrond, op lege glazen, en een assenbak. Alles in diafragma 1.8
Een hand met een ring.
Welk verleden, vroeg ik me af. Welk verhaal?
Dat ik graag verhalen wou vertellen, vanuit foto’s vertelde ik haar, waar ik elk detail zou vertellen, vertalen.
In mijn gedachten tekende ik een frame rondom haar, de glazen, de assenbak, de muur en een hand met een ring.
Ze begreep me niet helemaal.
Dat ik kaders zou trekken en daarin zou verdwalen in wat er achter ligt verborgen.
‘Ooit zal je het begrijpen.’
Ze glimlachte.
Ik glimlachte terug.
Wat is het misschien meer dan
Het nooit dat zekerheid biedt
De twijfel waarin je me
Doet baden verbergt
Mijn naaktheid niet.
En terwijl ik dreig te verdrinken
In dit te diepe momentum
Bevries je met je glimlach
Dit ogenblik tot eeuwigheid
Uiteindelijk is het jij die wint
Vertel je me
Wat ik je vergat te zeggen
Is dat mezelf al lang in jou
heb verloren.
In een winderige woestijn loopt een horde journalisten uit een bus, richting Bedoein met de gouden muiltjes.
De man is de enige die zichzelf niet in deze gekte verliest. terwijl de hongerige journalisten een lading vragen over hem heen werpen.
De gids vertaalt ze geduldig.
‘Wat de man vond van de sancties van de UN na de oorlog?’
‘Wat de man deed tijdens de oorlog?’
‘Of hij zijn dictator een goeie man vindt?’
‘Wat hij ervan vindt dat zijn kamelen grazen in een radioactieve woestijn’
Ik glimlach terwijl de man antwoord en de gids vertaalt.
En ik kijk naar zijn mooie gouden muiltjes.
De man heeft een kudde van meer dan 100 kamelen en is bijgevolg van een zeer groot aanzien, en oneindig rijk.
ZIjn houding verradt zijn trotsheid.
En dat radioactiviteit onzichtbaar is, en hij nauwelijks kan lezen noch schrijven lijken de camera’s te vergeten.
Futiele vragen in deze immense woestijn.
De camera’s staan zich te vertrappelen om toch maar een ideaal standpunt te hebben en de fotografen kunnen een mooi portret volledig vergeten. Ten voeten uit is buiten de mogelijkheden, geen gouden muiltjes op de foto. Wel in mijn geheugen gebrand.
‘Of hij ook een vraag mag stellen’
De camera’s knikken, en een ingehouden stilte volgt.
De gids begint te blozen en start een reeks verontschuldigen naar de camera’s toe.
‘U moet begrijpen, de bedoeinen hebben een andere manier van leven dan ons’
‘Stel de vraag dan.’
De gids wijst naar de blonde geemancipeerde Duitse.
‘Hij vraagt of 5 kamelen genoeg zijn om die dame te kopen…’
(April 2002, Basra, Iraq)