Ze had gelogen.
Er was veel meer aan de hand.
Haar liefde voor boeken reikte veel verder dan ze durfde toe te geven.
Ze verslond boeken. En omgekeerd, de boeken verslonden haar.
Als een exemplaar in haar handen terecht durfde te komen, en met zijn geur, aanblik, en verborgen mysterieuze inhoud haar kon bekoren, was ze verloren.
Boeken waren haar opium, haar absint, haar morfine, een verlossing van het hier en nu.
En haar verlossers waren talrijk.
Ze hielden haar wakker dag en nacht.
En gretig als ze was in de liefde, ze verwachtte hetzelfde van haar verlossers.
Zij stelden niet teleur.
Ze begreep waarom Savonarola in de 16de eeuw het rijk van de Medicii wilde teniet doen, door meer dan enkele de ketterse symbolen te laten vernietigen.
De boeken waren zijn uiteindelijke doel.
Ze verbranden, zijn verlossing.
En net als hem en zovele anderen voor hem en na hem, deed ze hetzelfde.
Net als de bibliotheek van het Serapum in Alexandrie in 392 werd geplunderd, leeggehaald, en verbrand, verbrandde ook zij haar verslaving, haalde haar bibliotheek leeg en plunderde de verhalen in haar hoofd.
Het lidmaatschapskaartje van de bibliotheek was veilig verborgen in een schoendoos herinneringen.
‘Het hier en het nu’ bleef ze in gedachten herhalen. ‘Het hier en het nu’
Maar datzelfde hier en nu achterhaalde haar als jaren later alles hetzelfde was gebleven, en enkel zij volgens de wetten van tijd ouder was geworden.
Bij al haar geliefden, al haar minnaars en alle vrouwen die ze liefhad, vond ze nooit dezelfde voldoening. Ze waren gekomen en gegaan.
Alles was een rollenspel, waarbij het lichaam het overwon op de geest.
En de zeldzame keren dat ze citeerde uit Proust’s ‘A la recherche du temps perdu’ was zijzelf de enige die er de ironie van inzag.
Enkel haar echte geliefden waren al die jaren jong gebleven.
Het was toen, op een lentedag in mei, bij het leeghalen van een paar dozen herinneringen, dat ze stuitte op de lidmaatschapskaart.
Het was toen dat ze dat ze alles overboord gooide.
Men zegt dat men haar heeft gevonden in de bibliotheek, te midden een berg boeken, met 1 boek in haar handen, op een pagina opengevouwen. Men sprak van een overdosis drugs. En van verloren liefde.
De pagina van het boek stond in het politieverslag neergepend.
Omdat ik nooit één vers verzonnen heb
dat zich om jouw schouders leggen liet
als een warme arm of als een sjaal,
maar je pover in mijn taal onthaalde,
waar het altijd tochtig was,
omdat ik door de eerzucht werd verteerd
om ’t plechtige verdriet van dikke kinderen
of’t sjofele gesjachel van een meisjeslijf
te spellen met een overspel van woorden,
al jaren op het afscheid toebereid,
ter wille van één rilling en wat dringende driften,
om wat ik niet vermocht, vermogenloze danser,
maar om verdwenen zwier die óns bewonen bleef
zoals een nachtelijke balzaal, al verlaten,
geheel vervuld nog van de trieste walsen,
om alles wat niet blijft, blijf jij mij over,
want alles gaat voorbij, maar niets gaat over.
Hij was gebleven, al die tijd.
(Geinspireerd door The Rule of Four, gedicht: Jaren Later van Luuk Gruwez, uit Bandeloze Gedichten)