Fictieve woorden

Gemorste woorden

Ze had woorden gemorst, die avond, als wijn op een spierwit tafellaken.
Honderduit verteld, en zich verscholen achter de luidheid van haar stem.
Ze hadden zout moeten zoeken om te vlekken te laten verdwijnen.
En nog was ze doorgegaan, alsof de gebaren die ze maakte, haar aanspoorden sneller te gaan.
En sneller.
Ze had iedereen achtergelaten en was uiteindelijk kilometers later tot stilstand gekomen.

Nu probeerde ze de overgebleven letters op te rapen.
Hakkelend keek ze hem aan.
Hij glimlachte.
Zij kon wel huilen.

Hij had het haar nooit kunnen vertellen.
Hoe, als hij haar aanraakte, haar eigenlijk uitwiste.
Hopend dat ze er op een ogenblik niet meer zou zijn.
Als hij maar lang genoeg zijn ogen toehield.
Misschien dan.

Hij nam haar hand. Zacht.
Hoe hij van haar hield.
Hoe hij haar woorden opdronk.
Hij sloot haar ogen en zei ‘Kijk’

En ze zag.
Ze zag hem.
Ze glimlachte.

Hij wist.

Fictieve woorden

Nooit stoppende treinen

Terwijl in een roze waas de zon de aarde zachtjes aait, glijdt het landschap aan me voorbij.
Een roze olifantewolk rent doorheen de hemel.
Een deuntje van veel te lang geleden brengt me naar 10 jaar eerder en flitsen herinneringen doen me glimlachen.
‘You’re only dreaming, I think I can hear you say shut up. I hope your dream is in me, I hope your dream sets your free.’

Iemand staart me in mijn spiegelbeeld aan. 10 jaar later, het is een vreemde vaststelling de trekken in mijn gezicht te herkennen.
En in de bewegingen en andere soort van vastberadenheid te zien, minder dwingend dan vroeger. Rustiger, maar niet minder (on)zeker.
Een dame passseert, een parfum blijft hangen.
Jij blijft langskomen in teveel gedaantes.

Witte strepen snijden de hemel in geometrische vlakken, zichtbare en enige overblijfselen van tickets naar elders, verre bestemmingen en langverwachte dromen.
Je vertelde me in duizend gedaantes dat je wilde veranderen, dat je enkel je eigen verwachtigen wilde inlossen en nooit de regels wilde naleven.
En met iedere gedaanteverwisseling veranderde je angst en je bestemming.
Je tekende de route op mijn lijf, een vingerstreek lang. Elke keer opnieuw.

Dat ik verhalen wilde vertellen die bleven doorgaan als nooit stoppende treinen, langsheen oneindige landschappen, en opgaande zonnen, waar mensen elkaar leren kennen en hun brood delen, vertrouwde ik je toe.
Je glimlachte er al om, jaren geleden.

Intussen is de hemel het schouwspel geworden van een vurig spektakel, alsof de zon de aarde te lang heeft aangeraakt en die laatste erdoor in vuur en vlam is geschoten. De witte slierten vormen nu een vuurwerk dat te snel ontbrandt.
Mijn ogen zijn de enigen die blussen.

De trein stopt.
Een reis begint.

Herinneringen

Herinnering

In een winderige woestijn loopt een horde journalisten uit een bus, richting Bedoein met de gouden muiltjes.
De man is de enige die zichzelf niet in deze gekte verliest. terwijl de hongerige journalisten een lading vragen over hem heen werpen.
De gids vertaalt ze geduldig.
‘Wat de man vond van de sancties van de UN na de oorlog?’
‘Wat de man deed tijdens de oorlog?’
‘Of hij zijn dictator een goeie man vindt?’
‘Wat hij ervan vindt dat zijn kamelen grazen in een radioactieve woestijn’
Ik glimlach terwijl de man antwoord en de gids vertaalt.
En ik kijk naar zijn mooie gouden muiltjes.
De man heeft een kudde van meer dan 100 kamelen en is bijgevolg van een zeer groot aanzien, en oneindig rijk.
ZIjn houding verradt zijn trotsheid.
En dat radioactiviteit onzichtbaar is, en hij nauwelijks kan lezen noch schrijven lijken de camera’s te vergeten.
Futiele vragen in deze immense woestijn.
De camera’s staan zich te vertrappelen om toch maar een ideaal standpunt te hebben en de fotografen kunnen een mooi portret volledig vergeten. Ten voeten uit is buiten de mogelijkheden, geen gouden muiltjes op de foto. Wel in mijn geheugen gebrand.
‘Of hij ook een vraag mag stellen’
De camera’s knikken, en een ingehouden stilte volgt.
De gids begint te blozen en start een reeks verontschuldigen naar de camera’s toe.
‘U moet begrijpen, de bedoeinen hebben een andere manier van leven dan ons’
‘Stel de vraag dan.’
De gids wijst naar de blonde geemancipeerde Duitse.
‘Hij vraagt of 5 kamelen genoeg zijn om die dame te kopen…’

(April 2002, Basra, Iraq)

Fictieve woorden

Stilste stiltes

Ik hou van stiltes.

Alomtegenwoordige stiltes, in een massa van lawaai, een glimlach die de tijd in alle dimensies doet stilstaan.
Afwachtende stiltes, met een iets of wat arrogante houding, het vermoedelijk weten, en de teleurstelling achteraf.
Schrijndende stiltes waarin elk woord een woord teveel is en de stilte meer woorden bevat dan ooit voorheen.
Stresserende stiltes gepaard met een ongemakkelijk gevoel in de onderbuik en opluchting in een zucht.
Snijdende stiltes waarbij woorden geluidsloos doorheen de lucht klieven en zonder de noodzakelijke klankkast dof neervallen terwijl de stomme sprekers elkaar zonder woorden verstaan.
Of gewone stiltes, nooit vanzelfsprekend, waarbij jij en ik naast elkaar stil een boek lezen, elk in een eigen wereld verzonken en toch in dezelfde aanwezig.

Het stille weten.

Fictieve woorden

J-Walk

Hij nadert een kruispunt. Stopt om over te steken. Het lijkt een onmogelijke opdracht in deze stad van razende mensen met te weinig tijd. En stoplichten. Waarom zijn er in hemelsnaam stoplichten als toch niemand stopt?
Aan de overkant staan er mensen die zichzelf afvragen hoe ze de straat kunnen overgeraken.
Hij kijkt ze aan.
En plots tussen al die mensen, die ene blik die blijft staren in zijn ogen, lijkt vastgelijmd. Een ogenblik lang. Een seconde, een eeuwigheid. Ookal is de straat zo breed en de afstand zo groot, en ziet hij enkel een paar ogen, hij is er zeker van dat als hij die ogen terugziet, hij ze zal herkennen.
De vrouw wiens ogen hij ziet, glimlacht even, en rukt zich dan los uit de betovering. Slaat haar ogen neer, draait zich om en besluit een andere weg te nemen, aarzelt even tussen links en rechts. Besluit dan dat links haar het snelst zal brengen waar ze heen wil en vertrekt. Met een aktetas onder haar arm en een gsm die rinkelt.
De man staart haar na. Besluiteloos. Onzeker.
Een seconde te lang, de eeuwigheid voorbij.
Hij weet het zelf, hij doet het weer, alles aan hem voorbij laten gaan.
In plaats van te springen naar het onbekende, te kiezen voor die verdomde zekerheid, die hij intussen zo haat. Als hij ‘s avonds in zijn bed kruipt en denkt dat hij alles heeft, een dak, een auto, een gsm, een computer, een job, een status in deze maatschappij, dat hij zich gelukkig mag prijzen want ‘denk maar eens aan al die arme kinderen aan de andere kant van de wereld’, weet hij diep in zijn binnenste wat hij mist. Passie.
Dat alles denkt hij in die ene seconde te lang, en in volgende seconde gaat een rest van gedachten aan hem voorbij, zijn zorgeloze jeugd waar hij zo naar verlangt. Heel even weer klein te mogen zijn en niet hoeven na te denken. Te zeggen, ik ben moe en gaan slapen. En verdrietig omdat er een ‘pijntje’ is en mama die al die ‘pijntjes’ overkust en zegt dat hij de liefste jongen van de hele wereld is.
Waarom is hij zich nooit gaan volwassener voelen? In zijn hart dezelfde onzekerheden van vroeger, dezelfde twijfels. En hij die dacht dat dat alles zou voorbij gaan als hij groter werd.
Drie seconden verder.
Als hij ontwaakt uit zijn gedachten, is de vrouw verdwenen, de auto’s blijven razen, en de stoplichten verspringen van kleur als de lampjes in een kerstboom. De voorbijgangers duwen hem bijna mee de stroom in.
Maar hij wil de andere kant op, besluit hij. Het is nooit te laat.
Hij rent het kruispunt op.
Dwars. Alle auto’s remmen.

Fictieve woorden

Hypnerotomachia

Ze had gelogen.

Er was veel meer aan de hand.
Haar liefde voor boeken reikte veel verder dan ze durfde toe te geven.
Ze verslond boeken. En omgekeerd, de boeken verslonden haar.
Als een exemplaar in haar handen terecht durfde te komen, en met zijn geur, aanblik, en verborgen mysterieuze inhoud haar kon bekoren, was ze verloren.

Boeken waren haar opium, haar absint, haar morfine, een verlossing van het hier en nu.
En haar verlossers waren talrijk.
Ze hielden haar wakker dag en nacht.
En gretig als ze was in de liefde, ze verwachtte hetzelfde van haar verlossers.
Zij stelden niet teleur.

Ze begreep waarom Savonarola in de 16de eeuw het rijk van de Medicii wilde teniet doen, door meer dan enkele de ketterse symbolen te laten vernietigen.
De boeken waren zijn uiteindelijke doel.
Ze verbranden, zijn verlossing.

En net als hem en zovele anderen voor hem en na hem, deed ze hetzelfde.
Net als de bibliotheek van het Serapum in Alexandrie in 392 werd geplunderd, leeggehaald, en verbrand, verbrandde ook zij haar verslaving, haalde haar bibliotheek leeg en plunderde de verhalen in haar hoofd.
Het lidmaatschapskaartje van de bibliotheek was veilig verborgen in een schoendoos herinneringen.
‘Het hier en het nu’ bleef ze in gedachten herhalen. ‘Het hier en het nu’

Maar datzelfde hier en nu achterhaalde haar als jaren later alles hetzelfde was gebleven, en enkel zij volgens de wetten van tijd ouder was geworden.
Bij al haar geliefden, al haar minnaars en alle vrouwen die ze liefhad, vond ze nooit dezelfde voldoening. Ze waren gekomen en gegaan.
Alles was een rollenspel, waarbij het lichaam het overwon op de geest.
En de zeldzame keren dat ze citeerde uit Proust’s ‘A la recherche du temps perdu’ was zijzelf de enige die er de ironie van inzag.
Enkel haar echte geliefden waren al die jaren jong gebleven.
Het was toen, op een lentedag in mei, bij het leeghalen van een paar dozen herinneringen, dat ze stuitte op de lidmaatschapskaart.
Het was toen dat ze dat ze alles overboord gooide.

Men zegt dat men haar heeft gevonden in de bibliotheek, te midden een berg boeken, met 1 boek in haar handen, op een pagina opengevouwen. Men sprak van een overdosis drugs. En van verloren liefde.

De pagina van het boek stond in het politieverslag neergepend.
Omdat ik nooit één vers verzonnen heb
dat zich om jouw schouders leggen liet
als een warme arm of als een sjaal,
maar je pover in mijn taal onthaalde,
waar het altijd tochtig was,

omdat ik door de eerzucht werd verteerd
om ’t plechtige verdriet van dikke kinderen
of’t sjofele gesjachel van een meisjeslijf
te spellen met een overspel van woorden,
al jaren op het afscheid toebereid,

ter wille van één rilling en wat dringende driften,
om wat ik niet vermocht, vermogenloze danser,
maar om verdwenen zwier die óns bewonen bleef
zoals een nachtelijke balzaal, al verlaten,
geheel vervuld nog van de trieste walsen,

om alles wat niet blijft, blijf jij mij over,
want alles gaat voorbij, maar niets gaat over.

Hij was gebleven, al die tijd.

(Geinspireerd door The Rule of Four, gedicht: Jaren Later van Luuk Gruwez, uit Bandeloze Gedichten)

Fictieve woorden

Red Light.

Hij wist niet hoe het zou voelen, door het rode licht te rijden. Hij had er ook niet echt over nagedacht toen hij het deed.
Al heel de ochtend was hij bezig met te laat te komen. Er zijn zo van die dagen dat je ís morgens al weet: ‘Dit is zo’n dag.’
Het begon vanmorgen vroeg, toen de wekker afliep en zijn vriendin, na het tweede ochtendjournaal, mompelde dat het echt wel tijd was nu, zich omdraaide en verder sliep.
De nacht was kort geweest, de liefde hevig.
Hij dacht terug aan haar naaktheid. Hoe mooi ze wel was.
Voor hij vertrok, zag hij nog net hoe een streepje ochtend langs haar gezicht streek en er slechts een dun laken tussen haar en het binnenvallende licht hing, en haar mooiste plekjes verborg. Hij keerde terug om dat ene onbedekte plekje, het kuiltje aan haar sleutelbeen, te strelen met zijn ogen, er dan zijn wang tegen te leggen vooraleer het een laatste zoen te geven.
Toen was hij al vijf minuten te laat.
Deze ochtendfile zou hem ook niet verder helpen. Het kantoor was intussen verwittigd en zijn secretaresse zorgde ervoor dat de eerste afspraak van deze dag verzet werd. Het gaf hem een uitstel van een halfuur. Wat betekende dat hij zich nog steeds moest haasten.
Eindelijk, het verkeer begon weer te rijden.
Terwijl hij naar derde versnelling schakelt, glijden zijn gedachten terug naar vannacht. Zijn  hand op haar huid. Een streling  die begon bij haar ogen. Hoe hij ze sloot en langzaam haar hele gezicht verkende met zijn vingertoppen, langs haar neus, haar oren, even wilde ze iets zeggen maar zijn vinger over haar lippen legde het zwijgen op. En de vinger gleed langs haar hals naar het kuiltje waar hij zo van hield. De hand die even stilhield daar, zachtjes rustte en de zachtheid voelde doorheen heel zijn lijf, plots verlangde verder te gaan, naar haar borst over de buik, de navel.
Zijn hand liet los. Hij zag haar gesloten ogen knipperen en wist dat ze verlangde.
Hij begon opnieuw, bij haar enkel nu, en langs de binnenkant van haar been kroop hij uitdagend langzaam op.
In een flits een rood licht, remmende banden en een harde klap.

Fictieve woorden

Ik schrap het verleden

Ik schrap de woorden, laat de stilte staan.
De schreeuw is verdwenen, alles wat rest is het moment voordien.
Jouw mond die aanloopt tot.
Pauze.

Ik zet het verleden stil. Spoel het door. En later weer terug.
Laat de frames versmelten. En soms verdwijnen.
Ik zoek de close up van je blik, in mijn geheugen gegrift.

Het detail van een halsketting onder een hemd verstopt.
Even voordien een hand op mijn schouder.

Ook hier je mond die aanloopt tot.
Opnieuw pauze.

Ken ik je wel? Of ken ik de illusie in mijn hoofd?
Ben je tot wat ik je heb gemaakt?
En later, als je anders blijkt te zijn, wie ben je dan?

In synchro met.

Limiet van mijn kennis...

Fotografie volgens Sontag

Fotografie is de enige “taal” die in de hele wereld wordt verstaan, en doordat ze alle volken en culturen overbrugt, vormt ze een band tussen de grote familie van alle mensen. Los van alle politieke invloeden, geeft ze overal waar mensen zijn, een waarheids­getrouwe weergave van leven en gebeurtenissen, laat ons delen in de wanhoop van anderen, en werpt een verhelderend licht op allerlei dingen.

Ik voeg er graag aan toe dat je van een taal de syntax moet begrijpen, de grammatica en de woordenschat, anders is wat je overbrengt slechts een afspiegeling van wat je eigenlijk wil zeggen.

Fictieve woorden

De illusie

Ik kijk naar de ring aan mijn hand.
Jij hebt de jouwe weggegeven. Voorlopig.
Ik glimlach om die voorlopigheid, sluit mijn ogen, en boetseer je gezicht.,
wil zacht je ogen voelen, maar het enige dat ik raak is lege lucht.
Je bent een illusie en net als elke realiteit anders is, ben jij er geen.
Je bent de fantasie in mijn hoofd, met het leven dat ik voor je heb gecreerd.

De herinneringen komen terug.
En het enigste wat ik me glashelder herinner
Zijn de scherven van ons geluk.
Hoe ze me sneden, telkens weer.

En hoe ik hield van je.
Ontzettend ongelooflijk en veel.
Misschien was het de illusie, de droom.
Die later voortleefde, tot je zelfs daar
Langzaam verdween, en verhuisde uit mijn hoofd,

Naar een huis een paar straten verderop.
Vergenoeg om de kleine stad groot te laten zijn
En je zelden te zien.

Behalve dan af en toe. Als ik ergens woorden lees,
Of een geur opvang, in een glimp je herken,
En je herinner.
Terwijl ik me afvraag of ik jou herinner,
Of de illusie.

(Een verhaal bij dit)