Je streelt mijn gedachten.
Ik stol mijn adem
als jij ontastbaar
ongeschreven woorden
glimlacht
Aarzelen we dezelfde dingen?
Je streelt mijn gedachten.
Ik stol mijn adem
als jij ontastbaar
ongeschreven woorden
glimlacht
Aarzelen we dezelfde dingen?
Mijn vingers schuiven over het toetsenbord,
zacht, als langs je huid.
Weer aarzel ik woorden en twijfel ik letters.
Dat ik wou dat je lijf
dit toetsenbord was
en ik woorden op je schreef
Als ik later met de delete knop
alles langzaam wis
tintelt je lijf
nog zachtjes na.
Je legt mijn hand in je zij
Jouw hand op mij
Je beweegt langzaam de stilte
onder een ritme van woorden
waarvan het hoogtepunt
pas veel later zal komen.
Tot uiteindelijk
Jouw lippen op mijn mond
Mijn woorden verstomt.
Ik ben bang om in je ogen te kijken
en in de eerlijkheid van jouw blik
een andere ik
gespiegeld te zien.
Dat ik niet ben
wie je van me maakt.
Niet verdien
me door jouw ogen te zien.
Dat ik jouw dromen
verstrooi en jou versnipper,
en mijn spiegels
slechts scherven zijn
waar jouw schoonheid
zich aan snijdt.
En dat me dat spijt.
Gent, kop en hart, ge zijt een schone stad
Vanochtend vroeg had ge u in een wit kleed gestoken,
en de klokken laten luiden.
Ge had me gewekt zoals alleen gij dat kunt.
In verwondering.
En toen ik me later in uw straten was gaan verdwalen,
waart ge me van overal beginnen kietelen,
en weer had ge me misleid,
en weer vroeg ik me af welke kanten van u ik nog niet kende.
Dat ge me telkens weer verbaast, wou ik u zeggen.
Dat ge zo oud zijt en toch zo jong.
En dat iedereen die u kent niet anders kan dan
houden van.
Het witte kleed was van uw lijf gegleden
en tot water vergaan
en ik aanschouwde uw naaktheid.
terwijl gij mij kuste met zonnestralen.
Ik was een van uw minnaars geworden.
Jaren geleden al.
En terwijl gij glimlachend lucht
langs mijn wangen blies
wist ik dat ik dat altijd zou blijven.
Langzaam zachten je contouren
Vervagen je scherpe trekken
tot je wordt
wie je nooit was.
Langzamer verdwijnt je blik
op oneindig gericht
tot er niet meer is
wat er nooit was.
Ik was op zoek gegaan naar adjectieven,
aarzelend, struikelend over de letters.
Dat jouw ogen niet gewoon blauw, of hemels waren,
noch diep als de oceanen, maar als een meer,
waar, als ik goed keek, ik in dreef.
Ik keek hoe het koningsblauw langzaam
het bassin vulde met woorden,
en zich later, kilometers verder,
vermomd als wolken over je zou uitstorten.
Ik kijk haar aan,
vraag me af of ik haar zou
kunnen verlangen
zoals ik jou verlang
Of ik
met mijn vingers in haar zij
haar vingers op mij
wil voelen.
En ik later
als ik zeg ‘Lieveling’
niet jou
maar haar wil bedoelen.
Je klopte zachtjes aan.
Alles wat daaraan voorafging:
Eén lange aarzeling.
Je strijkt de rimpel op het water plat,
dempt de resonantie van mijn stem.
wist wat je weet.
Probeert.
Dat alles anders is.
De vibraties in de lucht.
Alles herleid tot een lange golfbeweging
Trillend laat je me achter.